Cuba Libre – een reisverhaal

Ik heb veel landen gezien maar ging nooit buiten Europa tot het moment dat we in 2010 besloten onze vakantie in Cuba door te brengen. Cuba heeft altijd een onverklaarbare aantrekkingskracht op me gehad. Waarschijnlijk mede door de vele verhalen over Fidel Castro, de Varkensbaai, Guantanamo Bay en de plaatjes van plantages en jaren 50 auto’s. Ik ken meer mensen die op vakantie naar Cuba zijn geweest en die lagen twee weken aan hetzelfde zwembad in vakantieparadijs Varadero. Dat was niet mijn Cuba wat ik voor ogen had. Mijn vrouw en ik besloten om in twee weken met een huurauto het eiland te verkennen.

DSC_4652.jpg

Cuba is natuurlijk geen Spanje en we hebben ons goed ingelezen over de Cubanen, de gebruiken, de politieke situatie en de risico’s voor onszelf. Zoveel mogelijk over alles eigenlijk. Er is veel te vinden via internet en in reisverhalen. Voor u gaat, lees alles. Er zijn tips die je MOET weten om niet in problemen te komen. Eén van de tips is bijvoorbeeld dat de ANWB in Cuba geen borden plaatst. Er zijn gewoon geen bewegwijzeringsborden in Cuba. Of in ieder geval heel weinig. Zorg dus voor de juiste wegenkaart en er bestaat maar één wegenkaart die een beetje klopt en dat is de ‘Guia de Carreteras highway guide’. Tik de naam in op internet en je vindt een verkooppunt. Liefkoos deze kaart als je laatste strohalm. Dat is het namelijk ook.

Het verhaal over de vlucht van 10 uur van Amsterdam naar Holguin Frank Pais Internacional Airport zal ik u besparen. Ik werk persoonlijk liever een weekend in een Limburgse kolenmijn dan 10 uur te verblijven op een halve vierkante meter, maar de meeste mensen om mij heen leken er goed mee om te gaan. Het was geen verrassing dat iedereen werd gecontroleerd op ‘ziektes’ toen we de luchthaventerminal in Holguin binnenliepen. We hadden de betreffende formuliertjes immers in het vliegtuig al ingevuld. De verpleegsters die ons aanspreken waren wel een verrassing. Jongedames in strakke verpleegsteruniformen met kort rokje, op paalhakken en met netkousen. Cuba beviel me nu al. Mijn vrouw was snel door de security maar bij mij duurde het wat langer. In een klein hokje werd ik doorgezaagd door een gewichtig kijkende Cubaan over het doel van mijn komst. Na enige tijd kon ik de man overtuigen van mijn goede bedoelingen en mocht ik door. Door een enigszins Nederlands sprekende Cubaanse taxichauffeur worden we in 20 minuten, aldoor luid toeterend, naar ons hotel ‘Mirador de Mayabe’ gebracht. Onderweg keken we onze ogen uit. Buiten Europa zijn we ‘groentjes’ natuurlijk. Hier was de wereld totaal anders. Tropisch klimaat met dito vegetatie, half verharde wegen, ossewagens, jaren vijftig auto’s, man te paard, sloppenwijken, mensen in tot op de draad versleten kleding. Zelfs het licht is hier anders heb ik ervaren als hobby fotograaf. Aangekomen in ons eerste hotel smaakte het eerste biertje ‘Christal’ goed en namen we de gebakken schoenzolen voor lief. Het was een lange dag geweest.

Cubanen zijn qua ‘spullen’ straatarm. Iedere Cubaan die je op je reis tegenkomt zal, als het even kan, aan je verdienen. Niet erg, ik zou hetzelfde doen, maar hou daar rekening mee, of je moet werkelijk willen geloven dat je zoveel Cubaanse vrienden hebt. Het begint al met de tuinman na je eerste overnachting die je vrouw een mooi boeketje bloemen uit de tuin en een palmblad gevouwen tot sprinkhaan, aanbiedt. Ieder vriendelijk gebaar van een local kost je echter gewoon geld. Hoe erg is dat? Niet erg. Stel dat je iedere aanklamper een stukje Euro geeft, hoeveel zal je dan uiteindelijk kwijt zijn? Vijftig Euro? Op een vakantie van duizenden Euro’s? Gaat nergens over. Gewoon lekker doen en de mensen kunnen weer eens lux eten kopen zoals geen-bonen.

s’Morgens in het hotel wachten we op de huurauto, buiten op het terras. Hier treffen we een dikke Duitser van pensioenleeftijd die we gisteravond bij onze aankomst ook al tegenkwamen in het hotel. Hij was, net als gisteravond, erg dronken, s’morgens, om half negen. Hij wil graag meerijden in onze huurauto naar Holguin want hij heeft zijn bus gemist. Daar hebben we geen zin in en we vervolgen zonder hem onze weg in een kobaltblauwe Peugot 206 waarvan ik eerst van alle zijden foto’s heb gemaakt. We kenden de verhalen van schadefacturen achteraf en ik had me voorgenomen zowel vooraf als achteraf foto’s te maken. Er is overigens nooit een achteraf factuur gekomen. We zijn op weg naar Santiago de Cuba, de tweede stad van Cuba met een half miljoen inwoners. Fidel Castro viel in 1953, buiten de stad, de kazerne Moncada aan met een groep revolutionairen. De aanval mislukte.

Transport is een groot probleem in Cuba. Er is geen goed openbaar vervoer. Het openbaar vervoer bestaat uit roestige oude vrachtwagens met een stalen laadbak waar je in kunt klimmen. Geen dienstregeling. Ga maar langs de weg staan en misschien komt er een langs. Als haringen in een ton laten mensen zich vervoeren. Je gelooft het niet als je het ziet. Veiligheid nul. En mensen moet soms uren wachten in de brandende zon om mee te kunnen. In Nederland snijden we met messen in comfortabele treinzittingen, gewoon, omdat het kan. De Cubanen hebben bedacht dat ‘liften’ ook een verstandige keuze is. We wisten dit en hebben van tevoren besproken wat we hiermee zouden doen. Doen we mee zoals vele anderen en stoppen we voor een lifter of negeren we alle smeekbedes? We hebben besloten dat we doen als Cubanen. Anders hadden we all-inclusive in Torromolinos moeten gaan zitten. Wel besloten we, we zijn niet helemaal gek, geen jonge mannelijke Cubanen mee te nemen. Niet netjes voor al die andere keurige Cubaanse jongemannen maar hey, het is van zichzelf al spannend genoeg in Cuba. De eerste tien minuten rijden hadden we al een auto vol lifters kunnen hebben maar we waren net op weg en stelden de lifters nog even uit. Er doemde een T-splitsing op, die niet op ‘de beste kaart van Cuba’ staat. Is het nu links- of rechtsaf naar Santiago? Gelukkig staan er vier vrouwen bij de T-splitsing die de weg weten. Twee laten we instappen en de dikste van het stel wijst ‘rechtsaf’. Zo hebben we die rit nog een dame met paraplu vervoerd en een oude baas. Mijn vrouw spreekt een beetje Spaans gelukkig, maar over het algemeen zijn de ritjes met lifters ‘eenzijdig stil’ te noemen.

In Santiago de Cuba moeten we tanken en ik vind gelukkig één van de schaarse benzinepompen die Cuba rijk is. Ik hang net het pistool in de tank wanneer ik word aangeklampt door een jongen die ‘Dagoberto’ heet. Of ‘hij ons rijke westerlingen kon helpen zodat hij wat geld aan ons kon verdienen’. Nou ja, zo zei hij het niet letterlijk natuurlijk maar ik begreep zijn bedoelingen wel. Het kwam op zich goed uit want je kunt never nooit je hotel vinden in een Cubaanse stad, zonder hulp van een local. Hij stapte in en bracht ons naar ons hotel, Villa Gavioha de Santiago. Dagoberto hoefde voor zijn gidsen geen geld, maar vroeg ons als tegenprestatie om vanavond bij zijn familie te komen eten die een ‘paladares’ hadden. Cuba staat van oudsher alleen staatshotels en restaurants toe. De laatste jaren echter is het ook voor particulieren toegestaan een restaurant aan huis te hebben. Een goede ontwikkeling voor de inwoners. We hadden al besloten om dit een keer te gaan doen en waarom niet direct vanavond? We spreken een tijd af met Dagoberto en hij verdwijnt. De kofferdrager in het hotel ontpopt zich als een echte gentleman. Hij is niet alleen kofferdrager maar ook security medewerker bij verschillende staatshotels zoals deze. Hij is vriendelijk, beleefd en behulpzaam. Als tip wil hij graag een pen en hij geeft aan een verzamelaar van munten te zijn. De Euro mist hij nog in zijn verzameling. Als dank gaan we morgen met hem op pad omdat hij ons wat mooie dingen in de omgeving wil laten zien. Gids voor een dag. Altijd handig.

Dagoberto stond stipt op tijd klaar om ons naar zijn paladares te brengen. De rit ging langs een verwarrend aantal links-rechts straatjes en het ging bijna mis. Er zijn weinig tot geen regels in het verkeer dus zag ik niet dat ik een nauwe gelijkwaardige kruising op wilde rijden. Met 60 km/h. Dagoberto schreeuwde ‘STOOOOP” en ik maakte een noodstop. Net op tijd want van links kwam twintig ton schroot op wielen de kruising overgevlogen. Als hij niet had geroepen had ik dit stuk nooit geschreven. Na nog wat verder rijden door een steeds minder prettig wordende buurt komen we tot stilstand voor zijn familiewoning. Iets zorgelijk lopen we een binnenplaats op waar aan de zijkant een gedekte tafel staat. De vrouw des huizes serveert ons een uitstekende maaltijd met kreeft, rijst, bonen en diverse groenten. Dagoberto kletst graag en het was een gezellige avond. Aan het eind komt de man des huizes met een fles rum en een doos Havana’s aan ons tafeltje. Het was een grote man, met een snor, en misschien wat littekens in z’n gezicht maar dat kon ik niet goed zien want het was donker. Of we wat van zijn eerlijk verkregen waar wilden kopen. Omdat ik aan het gezicht van de man kon zien dat het echt een goudeerlijke gozert was, heb ik de fles rum maar gekocht. Hierna vergezelde Dagoberto ons terug naar ons hotel en vroeg ons onderweg wat hij morgen voor ons kon betekenen. ‘Niets’, zeiden wij. ‘We gaan andere dingen doen’. Vanaf dat moment was Dagoberto stil en ik verdenk zijn familie ervan dat hij ervan langs krijgt als hij thuiskomt. We gaan hen niets meer opleveren.

De volgende dag, na het ontbijt waar ik voor het eerst en de enige keer in mijn leven een kolibri in het wild voor een bloem zag kolibrien, gingen we op stap met onze security man en gids, Alexander. Een boom van een kerel maar heel vriendelijk. We pikken hem niet op bij het hotel want Fidel mag niet weten dat hij aanpapt met de gasten. Hij zou onmiddellijk ontslagen worden en hij verdient de kost voor vrouw en kinderen. Hij wil ons de bezienswaardigheid ‘El-Cobre’ laten zien. Een belangrijke kerk in Cuba. Via de hectische stad rijden we door een prachtig berglandschap naar de basiliek. Onderweg vertelt Alexander honderduit over zijn povere bestaan in Cuba. Hij heeft een huis met een kapot dak sinds de laatste cycloon maar hij heeft geen geld voor reparatie, hij vertelt over zijn kinderen en zijn vrouw die slechte ogen heeft. De brillen zijn schaars in Cuba. Bij El-Cobre aangekomen worden we onrustig. tientallen verkopers van prullaria bestormen onze auto en klampen zich eraan vast. Nu zag ik het voordeel van een Cubaanse kleerkast als gids. Hij deed zijn raampje open en gromde ze toe. Ze dropen onmiddellijk af en we parkeerden de auto een stukje verder. Ik weet zeker dat ons zonder Alexander niets was overkomen maar wij westerlingen zijn die intimidatie gewoon niet gewend. El-Cobre is een bezienswaardigheid waar de meeste Cubanen alleen maar van kunnen dromen maar nooit zullen bezoeken. Dan besef je dat je een rijke westerling bent en hoe arm deze mensen zijn. Geld maakt niet gelukkig maar gelukkig maken ze wel geld.

Ik moet hier wel even bij vertellen dat ik de Cubanen alleen arm zie in ‘spullen, materie’. Spullen hebben niets met gelukkig zijn te maken. De gezondheidszorg is prima en van staatswege. Iedere Cubaan heeft recht op voeding en hoewel karig en eenzijdig, het is er. Cubanen volgen gratis scholing. Iedere Cubaan kan dokter worden. Een dokter verdient vervolgens niet veel meer dan een kamermeisje, dat dan weer wel. Sterker nog, het kamermeisje verdient meer in een maand doordat zij kleine tips krijgt van gasten. Het is in Cuba altijd mooi weer, de mensen lachen en dansen buiten, kortom, afgezien van het feit dat de meeste Cubanen geen enkele vorm van luxe kennen, wil ik beweren dat, en ondanks dat ik niet met ze wil ruilen, de mensen geen slecht leven hebben.

Bij het verlaten van El-Cobre vraagt Alexander of hij iets bij de snuisterij kraampjes moet kopen voor ons en tegen welk bedrag. We geven hem een briefje van 5 Cuc en laten hem ons verrassen. Even later stapt hij glunderend in met twee afzichtelijke kleine kerkjes met een afbeelding van Maria erin. De relikwieen zijn heel bijzonder want ze worden gemaakt met gevonden stukjes hout en plastic en zijn geliefd in heel Cuba. Het is een bewijs dat je in El-Cobre bent geweest. Buiten ontstaat tumult onder de verkopers. We willen snel weg en via de stad rijden we door en bezoeken El-Moro in Santiago de Cuba, niet te verwarren met het gelijknamige ford in Havana. Bij terugkomst nemen we afscheid van Alexander en betalen hem voor zijn gidswerk. We geven aan dat we vanavond op het terras aan de achterzijde van het hotel de fles rum met sigaren aan te spreken en nodigen hem uit om mee te helpen. Als het goed donker is doemt hij op bij het terras en fluistert, aangezien zijn ‘baas’ op de aangelegen gang een kamer heeft. Stiekem roken en drinken we zo de avond door en praten op een fluistertoon. Alexander vraagt ons om foto’s van thuis en beschaamd laat ik die zien. Voor zijn begrippen blijken we in een kasteel te wonen en er staat ook nog een Mercedes voor de deur. Achteraf had ik natuurlijk beter kunnen zeggen dat ik geen foto’s op mijn telefoon had. Die avond nemen we afscheid van onze nieuwe vriend Alexander om de dag erna onze reis voort te zetten door het indrukwekkende Cuba.

We gaan op weg naar Camaquey. Onderweg drinken we ergens koffie en zien een Cubaan onze auto wassen met zijn zakdoek en een fles water. Men doet alles om wat geld af te dwingen. Camaquey is qua verkeer een gekkenhuis maar een fietsende gids brengt ons voor 1 Cuc naar ons schitterende koloniale hotel. Dit hotel zag er echt uit als een Cubaans hotel er in mijn verbeelding uit moest zien. Met een bar waar echte Mojito wordt gemaakt. Mojito is een drankje wat zijn oorsprong in Cuba heeft. Een op rum gebaseerde cocktail. Heerlijk en de volgende is altijd nog lekkerder. Het eten was een ramp. Dit eten lag erbij alsof het drie dagen geleden was klaargemaakt en misschien was dat ook werkelijk zo. Ik bedankte maar mijn vrouw had zoveel trek dat ze er wat van genomen heeft waarvan ze de dag erna spijt zou krijgen. Didi heet de jonge fietstaxichauffeur die ons gaat rondrijden. Een zwarte Cubaan die het leven in Cuba meer dan zat is. Hij rijdt ons rond en verteld honderduit in belabberd Engels waar we niets van snappen. Didi zou graag een Nederlands liedje leren zingen en gezien het verkeer in Camaquey, lijkt ons ‘Opzij’ van Herman van Veen wel een geschikt liedje. We schrijven het uit en Didi begint te oefenen. Heel grappig. Een Cubaan die ‘Opzij-opzij-opzij, maak-plaats maak-plaats maak-plaats’ zingt tijdens zijn toekomstige fietstochten door het drukke verkeer.

We hebben 190 kilometer rijden naar Sancti Spiritus voor de boeg. De wegen waren slecht tot zeer slecht tot nu toe, maar het wordt al wat beter. Er vallen vele doden onder de toeristen in het verkeer in Cuba. De wegen zijn slecht, er zijn geen duidelijke wegwijzers, er rijdt (vracht)verkeer wat aan geen enkele westerse verkeersregel voldoet en ik kan me niet voorstellen dat Cubanen een rijbewijs hebben. Hoe dichter je bij Havana komt hoe beter de weg. Men is ooit aan een echte snelweg vanaf Havana begonnen maar op een gegeven moment was het geld op. De snelweg gaat op een gegeven moment gewoon over in gruis en kuilen. Dit keer vinden we het hotel snel en zelf. Een minder mooi hotel maar met een zwembad waar we een paar uurtjes rusten. Ondanks de kokende zon besluiten we naar de stad te gaan en bestellen een taxi. Een hoogblonde taxichauffeuse van +50 jaar rijdt stevig door. We spreken af dat ze ons om 22.00 uur weer oppikt. Na te hebben gegeten bij een staatsrestaurant gingen we op een bankje zitten op een plein in Sancti Spiritus. Er was een feest. Er was veel drank en er waren opstootjes tussen vrouwen onderling. We raakten in gesprek met twee ‘blanke’ Cubanen die ons vertelden dat er twee soorten Cubanen zijn. De zwarte ‘voormalige slaven’ die eigenlijk geen Cubanen maar Afrikanen zijn, en de ‘blanke’ echte Cubanen, zoals zij. Voor mij zijn de echte Cubanen ook niet bepaald blank maar dat is een kwestie van interpretatie denk ik. De twee stromingen zijn in ieder geval niet blij met elkaar. Ondertussen vechten de Afrikaans Cubaanse vrouwen elkaar de tent uit om de mannen. Blondie haalt ons op om 22.00 uur en brengt ons naar ons hotel.

Vandaag rijden we naar Topes Collantes en Trinidad. We proppen ons karige ontbijt naar binnen om toch maar gegeten te hebben en vertrekken. Onderweg nemen we bij een spoorwegovergang een jonge militair mee. In principe zouden we geen jonge mannen meenemen als lifter, maar in het geval van een militair in uitgaanstenue, maken we een uitzondering. Hij stapt uit voordat we Trinidad bereiken. We rijden door Trinidad naar het bergdorp Topes de Collantes. Daar aangekomen lijkt het hotel meer weg te hebben van een Russische kazerne. In deze enorme betonnen kolos zijn we de enige gasten. Achter de balie staat een receptioniste die geen woord Engels spreekt en niet weet wat ze met onze voucher aan moet. Ze wil ons wegsturen. Haar mannelijke collega spreekt ook geen Engels, maar begrijpt dat we ‘Olanders’ zijn en wordt wat toegeeflijker. Beide figuren hebben eigenlijk weinig zin in ons bezoek en ze doen hun best om zich zo zuur mogelijk te gedragen. Dit wordt geen gezellig bezoek denk ik terwijl de man onze koffers uit de kofferbak haalt. Zijn oog valt op de twee relikwieen en hij kijkt verrast op. Zijn jullie naar El-Cobre geweest? Eén van de relikwieen is stuk en ik zie mijn kans om er vanaf te komen en biedt de man het kapotte apparaat aan. Hij is verrukt en de rest van ons verblijf was prima eigenlijk. De heilige Maria blijkt ongekende krachten te hebben, de mensen spreken ineens Engels. We drinken een biertje, ik check mijn mail en we rusten een poosje. Dan stappen we in de auto en rijden Trinidad in. Trinidad is prachtig en staat op de UNESCO werelderfgoedlijst. En terecht. Het is gloeiend heet buiten. Mensen klampen ons aan, wrijven over hun armen en vragen om ‘crema’. Daar komt de naam crematorium dus vandaan. Zonder crema verbrand je levend. Na enkele minuten loop ik een oude man tegen het lijf waarbij de sigaren uit alle kieren van zijn vroegere nette pak komen. Hij blijft voor me staan en vraagt om een vuurtje. Je zou zeggen dat je je sigaar alleen maar in de richting van de zon hoeft te houden met deze godvergeten temperaturen, maar ik bedien hem toch maar. Hierna duwt hij me een aantal grote sigaren in mijn hand. Ik wil ze teruggeven maar hij loopt weg. Hij draait zich om en laat zijn handpalmen zien waarin een aantal keer ’10’ geschreven staat. We geven hem 1 Cuc en zeggen dat hij weg moet gaan, wat hij ook doet. Na een biertje naast een live band met mooie Cubaanse muziek lopen we door Trinidad, wat eigenlijk één groot openluchtmuseum is. Kleine straatjes met gekleurde huizen, zonder rommel. Ik heb geweldige foto’s gemaakt. Op het Plaza Mayor, een klein parkje in het centrum, zitten twee heel oude Cubaanse mannen met hoeden. Als fotograaf wil ik deze kans niet voorbij laten gaan en geef ze de sigaren die ik net heb gekocht, en vraag of ik een foto van ze mag maken. Dat mag en ze gaan er eens goed voor zitten. Een uurtje of wat later rijden we weer terug naar onze Russische enclave. De foto’s hangen bij mij thuis aan de muur.

We zijn op weg naar Havana en moeten via Cienfegos. Weer komen we bij een T-splitsing die niet op ‘de beste kaart van Cuba’ voorkomt. Gelukkig staan er wat mensen bij de kruising en een man van een jaar of dertig zegt mee te willen rijden omdat hij in Cienfuegos woont. De man zag er qua uitdrukking en postuur ongevaarlijk uit, dus vooruit dan maar. Bij het instappen gebeurde iets vreemds. De man stond eerst aan mijn bestuurderskant maar liep om de wagen heen om achterin aan de bijrijderskant in te stappen. Door de lange reis, de warmte en de verwarring over de route kon ik het belletje in mijn hoofd niet horen rinkelen. Het duurde ook even voor hij goed en wel in de auto zat. We reden weg en hij wees de weg rechtsaf aan. Na nog geen honderd meter hoorde ik een tikkend geluid rechtsachter en ik voelde dat de auto een lekke band had. Ik stapte met de man uit en we stelden beiden vast dat het wel degelijk een lekke band betrof. Gelukkig had hij een vriend die een garage had in Cienfuego. Had ik effe geluk. Hij wisselde het wiel en we reden verder. In Cienfuego aangekomen reden we naar zijn garage en het wiel werd snel naar binnen gebracht. Ik er achteraan. Aangekomen bij de garage waar zelfs Fred Flinstone zijn neus voor op zou halen, bleken er meerdere gaatjes in de binnenband te zitten. Die werden geplakt en de rekening was natuurlijk belachelijk hoog voor Cubaanse begrippen. Nu kon ik twee dingen doen. Mijn verlies pakken en verdergaan of de politie bellen via de reisorganisatie. Misschien had ik dat laatste moeten doen maar het was buiten minstens honderdvijftig graden celcius en binnen in de auto was een werkende airco. We betaalden en reden verder. Het was gewoon enorm dom van mij om de ‘truuk met de spijker in de band’ niet te doorzien van onze liftende ‘vriend’.

Dreigen met politie helpt wel. Een Cubaan is als de dood voor de politie omdat ze hem verrot slaan. Zeker als de Cubaan een toerist probeert te benadelen omdat Cuba de inkomsten van toeristen goed kan gebruiken. Toch hebben wij geen enkele keer het gevoel gehad dat het gevaarlijk was in Cuba. Sommige Cubanen zijn brutaal en proberen je met trucjes geld af te troggelen maar het is allemaal klein spul.

Later op de dag reden we Havana binnen. Havana is overweldigend. Een grote drukke stad met geschiedenis en vol met gebouwen uit een koloniaal verleden. We komen aan bij hotel Oasis Panorama. Een modern en groot hotel buiten het centrum van Havana waar we Calimaris bestellen en vier Mojito’s drinken, het is tenslotte vakantie. De dag er na gaan we met een gezelschap op excursie naar het natuurgebied Vinales in de provincie Pinar del Rio. We rijden naar een sigarenfabriekje vlak bij Pino del Rio, waar we geen foto’s mogen maken. Beetje jammer. Erg leuk om te zien hoe de werknemers daar nog in de jaren vijftig zijn blijven hangen. Het is ze verboden om sigaren aan de bezoekers te verkopen, het bedrijf levert immers aan winkels, niet aan particulieren. Toch doen ze om de havenklap pogingen. Bijvoorbeeld, als ik door een gang loop gaat er een deur op een kier open. De ruimte achter de deur is donker en er komt een hand uit met een doosje sigaren terwijl achter die hand iemand ‘hey…pssst…’ roept. Overal waar je loopt of komt gaan er deuren of ramen open waar handelswaar wordt aangeboden onder een luid ‘gesis’ een ‘ge-hey..psst’. We gaan na dit bezoek verder en bezoeken met behulp van bootjes wat grotten en stoppen bij een muurschildering op de rotsen, de ‘Mural de Prehistoria’. Hier wordt ook een buslading Chinese toeristen uitgeladen en ik zie een Chinese dame een poging doen om van een andere Chinese dame een foto te maken. Het ‘model’ gaat niet met haar rug naar de mooie rotstekeningen staan om die als achtergrond te gebruiken, maar naar de parkeerplaats en ze gaat ook nog half achter een conifeer staan. Je reist dus helemaal vanuit China naar Cuba om jezelf achter een Conifeer te laten fotograferen. Rare jongens, die Chinezen. Hierna gaan we naar een uitkijkpunt en kijken over een overweldigende Vinales Vallei.

Havana, of beter, Habana zoals de Cubanen hun stad noemen, heeft meer dan twee miljoen inwoners. In 1607 werd het de hoofdstad van de destijds Spaanse kolonie Cuba. We hebben veel bekende locaties in Havana bezocht maar het is gewoon al indrukwekkend om rond te lopen door de vele straatjes, brede lanen en parkjes. De tijd heeft er stilgestaan sinds de Amerikanen het land zijn uitgezet. Het straatbeeld is vol van rijdende autowrakken, prachtig opgepoetste vijftiger jaren auto’s, vrouwen in mooie jurken, koloniale gebouwen in goed staat, gebouwen die allang onbewoonbaar zijn maar waar hele families wonen, restaurant, café’s, muziek kortom, Havana is de meest indrukwekkende stad die ik ooit heb gezien.

Je maakt makkelijk contact met de Cubanen in Havana. Tijdens een busrit worden we aangesproken door een jonge dokter in dokterstenue gewoon voor zomaar een praatje. Mocht ik nog eens naar Cuba gaan voor een vakantie dan boek ik een reis naar Havana. Aan deze stad hebben we te weinig tijd besteed. We hebben meer platteland gezien en dat is heel mooi maar toch iets anders. ‘De Cubaan’ hebben we zo niet leren kennen door al het gereis met de auto. Er rijden trouwens veel Nederlandse bussen rond in Havana, ooit geschonken. Zo rijden er bussen rond met de dienstopschriften “Schiphol’, ‘Zoetermeer’, ‘Amsterdam’ en ‘Buiten dienst’. Heel bijzonder. Na Havana vertrekken we naar Varadero. Een schiereiland met all-inclusive hotels. Op zoek naar een hotel wat ondertussen van naam is veranderd maar zowel wij als de reisorganisatie zijn niet geïnformeerd. Met wat uren vertraging vinden we het hotel en de cocktails zijn erg goed. Mijn vrouw schrijft in ons dagboek dat ik iets teveel cocktails heb gedronken die avond maar dat is gewoon een vuile leugen. Dit schiereiland bevat prachtige witte stranden en het was een mooie afsluiting van de kennismaking van het mooie Cuba.

De terugreis ging via een tussenlanding op Mexico stad Airport. Ik heb natuurlijk geen Taco gezien maar ik kan wel met hand op het hart zweren dat ik ooit in Mexico ben geweest. De terugreis was net zo als de heenreis. Ik hing, met een touw rond mijn enkels, ondersteboven aan het dak van het vliegtuig, terwijl de stewardess mij ieder uur 10 zweepslagen gaf op mijn blote kont. Althans, zo voelde de reis.

Cuba was in één woord geweldig. Bovenstaande is gewoon een opsomming van alle gekke gebeurtenissen tijdens de reis. Het is gewoon niet interessant om te schrijven hoe mooi het land is, hoe vriendelijk en kinderlijk naïef de mensen zijn, hoe fijn het is als iedereen hetzelfde is, arm namelijk. Ik zou er kunnen wonen.

Overlevingstips

Ga uit eten. Het eten wat hotels bieden omdat het bij het reispakket hoort, is vaak ronduit gevaarlijk.

Neem minstens één maar liever twee, niet Amerikaanse, creditcards mee.

Koop de wegenkaart die ik boven beschreven heb. Geen andere.

Neem geen jonge mannelijke lifters mee.

Zorg dat je voldoende kleingeld aan cuc’s in je zakken hebt en deel ze af en toe ook uit. Zet je Nederlandse zurigheid opzij. Deze mensen hebben het nodig.

Geld geven is leuk. Maar de Cubanen kunnen er uiteindelijk niet mee kopen wat ze willen hebben. Neem mee: brillen, pennen, zonnebrandcreme, goedkope horloges. Dat soort dingen.

H2
H3
H4
3 columns
2 columns
1 column
Join the conversation now
Logo
Center